De spanning over weerstanden in een experiment kan vanwege verschillende factoren enigszins afwijken van de berekende waarden. Eén reden is de tolerantie van de weerstanden die in het experiment worden gebruikt. Weerstanden hebben een gespecificeerde tolerantie die de toegestane afwijking van hun nominale weerstandswaarde aangeeft. Als de gebruikte weerstanden een tolerantie hebben van bijvoorbeeld ±5%, kunnen de werkelijke weerstandswaarden enigszins afwijken van de waarden die in de berekeningen zijn aangenomen, wat kan leiden tot overeenkomstige variaties in de spanningsval erover. Bovendien kunnen factoren zoals temperatuurschommelingen, kleine onnauwkeurigheden in meetapparatuur of parasitaire weerstanden in het circuit (zoals contactweerstanden) bijdragen aan discrepanties tussen berekende en gemeten spanningen.
Gemeten spanning over weerstanden kan vanwege praktische overwegingen en reële omstandigheden afwijken van de berekende waarden. Berekende spanningen zijn gebaseerd op ideale aannames zoals perfect nauwkeurige componentwaarden en ideale circuitomstandigheden. In de praktijk kunnen weerstanden toleranties hebben die ertoe leiden dat de werkelijke weerstandswaarden enigszins afwijken van hun nominale waarden. Andere factoren zoals de aanwezigheid van parasitaire weerstanden, imperfecte verbindingen of variaties in de voedingsspanning kunnen ook bijdragen aan verschillen tussen gemeten en berekende spanningen. Meetfouten of beperkingen van de meetinstrumenten kunnen de nauwkeurigheid van spanningsmetingen in experimenten verder beïnvloeden.
Verschillen tussen berekende en gemeten weerstandswaarden kunnen verschillende oorzaken hebben. Berekende weerstandswaarden zijn doorgaans gebaseerd op ideale omstandigheden en aannames over de specificaties van de weerstanden en de circuitconfiguratie. Bij gemeten weerstandswaarden wordt daarentegen rekening gehouden met factoren uit de praktijk, zoals de werkelijke tolerantie van de weerstanden, temperatuureffecten en de nauwkeurigheid van de meetapparatuur. Toleranties in weerstandswaarden kunnen leiden tot kleine variaties tussen de beoogde en werkelijke weerstandswaarden, die tot uiting komen in de metingen. Bovendien kunnen factoren zoals veroudering van componenten of omgevingsomstandigheden de gemeten weerstandswaarden in de loop van de tijd beïnvloeden.
Weerstanden in serie hebben verschillende spanningen omdat de spanningsval over elke weerstand afhangt van de individuele weerstandswaarde en de stroom die door het seriecircuit vloeit. In een serieschakeling wordt de totale door de stroombron geleverde spanning verdeeld over de weerstanden op basis van de wet van Ohm (V = IR), waarbij V spanning is, I stroom en R weerstand. Omdat elke weerstand in een serieschakeling dezelfde stroom voert, is de spanningsval over elke weerstand evenredig met de weerstandswaarde. Daarom zullen weerstanden met verschillende weerstandswaarden verschillende spanningsvallen erover hebben, wat hun rol bij het delen van de totale circuitspanning weerspiegelt.
Spanningsveranderingen over een weerstand als gevolg van de relatie gedefinieerd door de wet van Ohm, die stelt dat de spanningsval over een weerstand evenredig is met de stroom die er doorheen gaat en de weerstandswaarde zelf. Wanneer stroom door een weerstand vloeit, ondervindt deze weerstand, waardoor een spanningsval ontstaat die evenredig is met de stroom en de weerstand van de weerstand. Deze spanningsval vertegenwoordigt de energie die wordt omgezet in warmte terwijl er stroom door de weerstand gaat. Daarom, als de stroom door een weerstand verandert, verandert de spanningsval erover ook proportioneel. Deze fundamentele relatie verklaart waarom de spanning over een weerstand verandert op basis van variaties in stroom- of weerstandswaarden in een circuit.