Een transducer en een sensor zijn verwante maar verschillende apparaten op het gebied van meet- en regelsystemen. Een transducer is een apparaat dat de ene vorm van energie of fysieke grootheid omzet in een andere. Het kan verschillende soorten energie, zoals elektrisch, mechanisch, thermisch of optisch, omzetten in signalen die kunnen worden gemeten of gebruikt voor controledoeleinden. Een microfoontransducer zet bijvoorbeeld geluidsgolven (mechanische energie) om in elektrische signalen. Een sensor daarentegen detecteert en reageert specifiek op een fysieke stimulus, zoals licht, hitte, druk of beweging, door een uitgangssignaal te genereren. Sensoren zijn een subset van transducers die voornamelijk een specifieke fysieke stimulus omzetten in een meetbaar signaal.
In sommige contexten kan naar een transducer worden verwezen als een sensor, vooral als deze specifiek is ontworpen om een fysieke grootheid of stimulus te detecteren en te meten. Een temperatuurtransducer die temperatuurvariaties omzet in elektrische signalen kan bijvoorbeeld ook een temperatuursensor worden genoemd. De term ‘sensor’ wordt vaak in een meer gespecialiseerde zin gebruikt om transducers te beschrijven die zijn ontworpen om te reageren op specifieke fysieke parameters en deze te meten, terwijl ’transducer’ een breder scala aan apparaten omvat die energie van de ene vorm in de andere omzetten.
Niet alle transducers kunnen als sensoren worden beschouwd, vooral als deze niet specifiek een fysieke stimulus of parameter detecteren. Een elektromotor kan bijvoorbeeld als een transducer worden beschouwd omdat deze elektrische energie omzet in mechanische beweging, maar hij functioneert niet als een sensor omdat hij geen fysieke stimulus detecteert en geen corresponderend uitgangssignaal levert dat verband houdt met die stimulus.
Een voorbeeld van een transducer is een rekstrookje, dat mechanische vervorming (rek) omzet in een elektrisch signaal. Wanneer een rekstrookje wordt bevestigd aan een constructie die vervorming ondergaat, zoals een brug of een vliegtuigvleugel, veroorzaakt het een verandering in de elektrische weerstand die evenredig is met de rek. Deze verandering in weerstand kan worden gemeten en gebruikt om de hoeveelheid spanning te bepalen die door de constructie wordt ervaren, wat waardevolle informatie oplevert voor structurele gezondheidsmonitoring en toepassingen voor het meten van belastingen.
Het belangrijkste verschil tussen een sensor en een elektrode ligt in hun respectieve functies en toepassingen. Een sensor is een apparaat dat een fysieke stimulus detecteert en erop reageert door een uitgangssignaal te produceren. Het zet de stimulus om in een meetbaar signaal, zoals verandering van elektrische spanning, stroom of weerstand. Sensoren worden op grote schaal gebruikt in verschillende industrieën en toepassingen voor monitoring-, controle- en meetdoeleinden.
Aan de andere kant is een elektrode specifiek een geleidend materiaal (vaak metaal) dat wordt gebruikt om contact te maken met een niet-metalen deel van een circuit (zoals een elektrolyt of een halfgeleider). Elektroden worden voornamelijk gebruikt in elektrische en elektrochemische toepassingen, waar ze de beweging van elektrische lading of stroom tussen de elektrode en het niet-metalen materiaal vergemakkelijken. Hoewel elektroden deel kunnen uitmaken van een sensor, zoals bij elektrochemische sensoren, waar ze de chemische reactie mogelijk maken die nodig is voor het waarnemen, detecteren of reageren ze zelf niet op een fysieke stimulus op dezelfde manier als sensoren. Daarom ligt het belangrijkste onderscheid in de rol en functie: sensoren detecteren stimuli en produceren signalen, terwijl elektroden elektrische verbindingen of reacties vergemakkelijken.