Wanneer een inductor op het wisselstroomnet wordt aangesloten, reageert deze op de wisselstroom door een magnetisch veld te genereren dat veranderingen in de stroom tegengaat. Vanwege de inductie-eigenschap van de inductor is deze bestand tegen plotselinge stroomveranderingen door een spanning (tegen-EMK) te induceren die tegengesteld is aan de richting van de stroom. Dit resulteert in een faseverschuiving waarbij de stroom achterblijft bij de spanning. De impedantie van de inductor neemt toe met de frequentie van het AC-signaal, wat de algehele stroom door het circuit beïnvloedt.
Wanneer AC-voeding wordt gegeven aan een inductor, creëert de inductor een magnetisch veld om zichzelf heen dat fluctueert met de veranderende stroom. Dit veranderende magnetische veld induceert een elektromotorische kracht (EMF) die de verandering in stroom tegenwerkt, zoals beschreven door de wet van Lenz. De inductor weerstaat de initiële stroomverandering, waardoor de stroom geleidelijk stijgt in plaats van onmiddellijk. De stroom door de inductor zal na een bepaalde periode zijn maximale waarde bereiken, achterblijvend bij de aangelegde spanning.
In een wisselstroomcircuit werkt een inductor voornamelijk om veranderingen in de stroom tegen te gaan. Deze tegenstand is te wijten aan de inductantie, die een faseverschuiving veroorzaakt tussen de spanning en de stroom. De spanning over de inductor loopt 90 graden voor op de stroom, wat betekent dat de stroom achterblijft bij de spanning. Deze eigenschap wordt benut in toepassingen zoals het filteren, afstemmen en regelen van de fase van AC-signalen. De impedantie van de inductor, die een combinatie is van weerstand en inductieve reactantie, neemt toe met de frequentie, waardoor deze bruikbaar is in frequentieselectieve circuits.
Wanneer een inductor is aangesloten op een wisselstroombron, gedraagt deze zich als een reactieve component die weerstand biedt aan stroomveranderingen. De inductor genereert een tegen-EMK als reactie op de wisselstroom, waardoor de stroom achterblijft bij de spanning. De impedantie van de inductor, gegeven door Z=jωLZ = jomega LZ=jωL (waarbij ωomegaω de hoekfrequentie is en LLL de inductantie), neemt toe met de frequentie van de wisselstroombron. Dit resulteert in een lagere stroom bij hogere frequenties, waardoor inductoren effectief zijn voor het filteren van hoogfrequente signalen.
Wanneer wisselstroom door een inductor vloeit, genereert de inductor een in de tijd variërend magnetisch veld dat een spanning induceert die de stroomverandering tegenwerkt. Dit effect zorgt ervoor dat de stroom in een ideale inductor 90 graden achterblijft bij de spanning. De wisselstroom zorgt ervoor dat het magnetische veld voortdurend wordt opgebouwd en weer instort, waardoor een reactieve oppositie tegen de stroom ontstaat die bekend staat als inductieve reactantie. Deze inductieve reactantie neemt toe met de frequentie van de wisselstroom, waardoor de amplitude van de stroom die bij hogere frequenties door de inductor kan gaan, wordt verminderd.